Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9043

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers540211 UC EXPL 07-12734
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Is een salarisverhoging als gevolg van FWG 3.0 (functieherwaardering) aan te merken als een 'normale salariswijziging' als bedoeld in artikel 6 lid 9 van het pensioenreglement? Naar het oordeel van kantonrechter is dit het geval, zodat deze salarisverhoging mee genomen dient te worden bij de berekening van de pensioengrondslag.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector kanton Locatie Utrecht zaaknummer: 540211 UC EXPL 07-12734 vonnis d.d. 17 december 2008 (bij vervroeging) inzake [eiser], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [eiser], eisende partij, gemachtigde: mr. R.P. van Beek, stichting Rechtsbijstand tegen: De stichting Pensioenfonds voor de gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke belangen, gevestigd te Utrecht, verder ook te noemen PGGM, gedaagde partij, gemachtigde: Prof. Dr. E. Lutjes. 1. Het verloop van de procedure blijkt uit de navolgende stukken: - de dagvaarding met producties; - de conclusie van antwoord met producties; - de conclusie van repliek met producties; - de conclusie van dupliek met producties; - de akte uitlating producties. 2. De feiten en omstandigheden 2.1. Tussen [eiser] en het Amphia Ziekenhuis te Breda heeft van 1 juli 1989 tot 1 januari 2005 een arbeidsovereenkomst bestaan. 2.2. Voor [eiser] is door het Amphia Ziekenhuis bij het PGGM pensioen verzekerd. De pensioenregeling was tot 1 januari 2004 een eindloonregeling. 2.3. In oktober 2001 is door het Amphia Ziekenhuis een aanvang gemaakt met de invoering van FWG 3.0, een nieuw functiewaarderingssysteem. 2.4. Door de invoering van FWG 3.0 is [eiser], met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 ingedeeld in schaal 50. Voorheen zat hij in schaal 45. 2.5. Daarnaast is [eiser] eveneens met terugwerkende kracht gepromoveerd tot subhoofd. Op basis hiervan is [eiser] per 1 januari 2000 ingedeeld in schaal 55. 2.6. Door deze schaalwijzigingen steeg het bruto jaarsalaris van [eiser] in 1999 van € 36.026,00 tot € 44.002,00 in 2000. 2.7. [eiser] is op 1 augustus 2006 met pensioen gegaan. 2.8. PGGM heeft in de pensioenopbouw van [eiser] geknipt. Hierdoor is de salariswijziging van € 36.026,00 naar € 44.002,00 bruto niet althans niet volledig meegenomen bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor zijn ouderdomspensioen. 2.9. Voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor onder meer ouderdompensioen wordt de deelneming - ingevolge het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub a van het pensioenreglement - geacht te zijn geëindigd en opnieuw te beginnen op 1 januari 2004. Als berekeningsgrondslag geldt: ? opgebouwd tot 1 januari 2004: het gemiddelde van de salarissen, die zijn vastgesteld voor de laatste twee kalenderjaren, voorafgegaan aan het kalenderjaar waarin de deelneming eindigt dan wel geacht wordt te zijn beëindigd, verminderd met een franchise (...); ? opgebouwd met ingang van 1 januari 2004 het salaris als bedoeld in artikel 5 van dit reglement zoals dat voor enig kalenderjaar is vastgesteld, verminderd met een franchise. 2.10. Artikel 6 lid 9 van het pensioenreglement luidt: “Het bestuur kan besluiten dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag tot 1 januari 2004 bedoeld in het eerste lid onder a. b. en g. de deelneming wordt geacht te zijn geëindigd indien een salaris vastgesteld: a. (...) b. voor een jaar waarin de deelnemer de leeftijd van 55 jaar bereikt of heeft bereikt, in vergelijking tot het salaris vastgesteld voor het voorafgaande jaar is gestegen met meer dan 5% of is gedaald met 2,5%, zonder dat dit het gevolg is van een algemene salariswijziging.” 3. De vordering 3.1. [eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad a. PGGM te veroordelen de pensioenuitkering van [eiser] opnieuw te berekenen, zulks op basis van een berekeningsgrondslag van € 39.953,57 over de periode 1 januari 1988 tot 1 januari 2004, dit binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat PGGM hiermee in gebreke blijft; b. PGGM te veroordelen om aan [eiser] het verschil te betalen in pensioenuitkering tussen de sinds 1 augustus 2006 betaalde bedragen en de op basis van de herberekening verschuldigde pensioenuitkering; c. PGGM te veroordelen het uit de herberekening resulterende pensioenuitkering maandelijks aan [eiser] te blijven betalen zolang de pensioenaanspraak van [eiser] voortduurt; d. PGGM te veroordelen in de kosten van de procedure. 3.2. Aan deze vorderingen legt [eiser] - samengevat - het volgende ten grondslag. PGGM heeft de deelneming van [eiser] per 1 januari 2000 fictief beëindigd. Ten gevolge hiervan is er een nadere periode ingelast - die van 1 januari 2000 tot 1 januari 2004 - waarin de salariswijziging van [eiser] afzonderlijk is verwerkt. Deze benadering is in strijd met het bepaalde in het pensioenreglement. De toegepaste knip is op basis van artikel 6 lid 9 slechts gedeeltelijk gerechtvaardigd. Het salaris van [eiser] is in 2000 op grond van twee verschillende oorzaken gestegen. Enerzijds is er een stijging geweest ten gevolge van de promotie met terugwerkende kracht. Dit had een schaalwijziging van 50 naar 55 tot gevolg. Dit is een individuele salariswijziging die wel onder de in artikel 6 lid 9 geformuleerde uitzondering valt ( voor zo ver daar een salarisstijging van meer dan 5% mee gemoeid is). Daarnaast is het salaris van [eiser] per 1 januari 2000 aangepast op grond van de met terugwerkende kracht ingevoerde nieuwe functiewaardering. Dit is een salarisstijging ten gevolge van een algemene salariswijziging, zoals bedoeld in artikel 6 lid 9 van het pensioenreglement. PGGM dient op grond hiervan deze salariswijziging volledig in de pensioengrondslag te verwerken. 4. Het verweer 4.1. PGGM voert - zakelijk weergegeven - het volgende verweer Op [eiser] is van toepassing artikel 6 lid 9 sub b van het pensioenreglement. Op grond hiervan mag voor een deelnemer van 55 jaar en ouder de individuele salarisverhoging tot 5%, verhoogd met de hoogste salariswijziging bij CAO in de PGGM-sector, in aanmerking worden genomen voor de verhoging van pensioenaanspraken over verstreken jaren. Wanneer voor een deelnemer de salarisverhoging boven de voor enig vastgestelde grens uitvalt, is het gevolg van toepassing van de knipbepaling dat de pensioenaanspraken over verstreken jaren niet verhoogd worden tot het vrijgelaten percentage, maar wordt daarvoor het gemiddelde van het salaris van de twee voorafgaande jaren gehanteerd. Onder een algemene salariswijziging verstaat PGGM een bij CAO vastgestelde salariswijziging, die structureel op alle werknemers in de PGGM-sector van toepassing is. Deze algemene salariswijziging stelt PGGM zelf vast. Bij de onderhavige wijziging als gevolg van functieherwaardering gaat het om een op de individuele persoon en het persoonlijk functioneren van [eiser] toegesneden persoonlijke beoordeling en een daaraan gekoppelde salarisstijging. Dat hieraan een functiewaarderingssysteem ten grondslag ligt, ook al is deze vastgelegd in de CAO, doet er niet aan af dat de concrete toepassing een individuele aangelegenheid is. Om deze reden dient de salariswijziging als gevolg van de functiewaardering niet als een algemene salariswijziging te worden aangemerkt. Daar komt bij dat een andere uitleg tot onaanvaardbare rechtsgevolgen leidt. Per saldo zou dit betekenen dat [eiser] zeer substantieel meer pensioenaanspraken verkrijgt dan aansluit bij zijn premiebetaling. Dit past niet bij het solidariteitsbeginsel. Voorts wordt de pensioenregeling onuitvoerbaar indien functieherwaardering als een algemene salariswijziging beschouwd wordt. PGGM moet dan voor iedere deelnemer bepalen welk percentage kan gelden als algemene salariswijziging. Ten slotte stelt PGGM dat de redelijkheid van de toepassing van de knipbepaling meerdere malen is besproken door de Commissie van Beroep. De Commissie heeft steeds overwogen dat een salariswijziging als gevolg van een nieuw systeem van functiewaardering niet een uniforme salariswijziging is op grond van de CAO die aan ieder individu ten deel valt en daarom niet beschouwd kan worden als een algemene salariswijziging als bedoeld in artikel 6 lid 9 van het pensioenreglement. 5. De beoordeling 5.1. De kern van het debat tussen partijen heeft betrekking op de vraag of de salarisverhoging die [eiser] met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 toekwam als gevolg van het nieuwe functiewaarderingssysteem (FGW 3.0), aangemerkt dient te worden als ‘een algemene salariswijziging’ als bedoeld in artikel 6 lid 9 sub b van het pensioenreglement. 5.2. Het pensioenreglement zelf voorziet niet in een uitleg van wat onder een ‘algemene salariswijziging’ dient te worden verstaan. PGGM heeft om deze reden een eigen invulling gegeven. Omdat er bij functieherwaardering geen sprake is van ‘objectieve criteria en ongeacht persoonsgebonden kenmerken of eigenschappen’ is er - aldus PGGM - geen sprake van een algemene salariswijziging. [eiser] wijst erop dat de functieherwaardering FWG 3.0. een algemene, voor alle aan de CAO gebonden werkgevers verplichte operatie was. Iedere functie binnen de ziekenhuizen is opnieuw beoordeeld op basis van gelijke (objectieve) maatstaven. De werknemers zijn niet individueel beoordeeld, maar onderzocht is of de functie als zodanig, gelet op de functie-inhoud en verantwoordelijkheden correct was ingeschaald. 5.3. Voor de door [eiser] gegegeven uitleg is steun te vinden in algemene bronnen. Zo is op www.FWG.nl de navolgende informatie te vinden over functiewaardering: “Functiewaardering is het volgens een bepaalde methodiek wegen en vervolgens naar zwaarte rangschikken van functies. Het doel hiervan is een rechtvaardige loonverdeling binnen de sector. Functiewaardering geschiedt door weging op basis van criteria. De uitkomsten worden gekoppeld aan salarisschalen met het doel te komen tot salarisindeling. Na het wegen van een functie wordt deze ingedeeld in een zogenaamde functiegroep. De beloning die aan de functiegroepen gekoppeld is, is geregeld in de CAO' s van de betreffende branche. Na indeling in een functiegroep met behulp van FWG 3.0 wordt de beloning van een functie dus een CAO-aangelegenheid”. 5.4. Voorts is op www.CNVpubliekezaak.nl. het werkboek FWG 3.0. gepubliceerd. Op pagina 7 van dit werkboek is de volgende informatie te vinden: “Met behulp van FWG 3.0 wordt een functie gewaardeerd. De basis voor de waardering is de functiebeschrijving. Deze geeft een overzicht van organisatorische aspecten en van de structureel tot de functie behorende taken. Hiervan kan men de eisen afleiden die de uitoefening van de functie stelt aan de functionaris. Deze eisen omschrijft men in termen van 'gezichtspunten'. De gezichtspunten gelden bij de uitoefening van de functie in mindere of meerdere mate. Afhankelijk daarvan wordt aan die gezichtspunten een waardering of score toegekend. Het toekennen van een waardering aan een functie-eis moet op objectieve wijze gebeuren. Met dit doel koppelden deskundigen de gezichtspunten aan een 'waarderingsschaal'. Die schaal bestaat uit een aantal normteksten en daaraan verbonden waarden. Een normtekst geeft aan in welke mate een gezichtspunt tot uitdrukking komt bij de uitoefening van een functie. Door een functie-eis te koppelen aan de aansluitende, tot de waarderingsschaal van het desbetreffende gezichtspunt behorende normtekst, kent men aan die functie-eis een waarde toe. Als dit voor de functie op alle gezichtspunten gedaan is, ontstaat een totaalscore. Deze totaalscore geeft toegang tot een bepaalde functiegroep. De functie wordt in de bij de functiegroep behorende schaal ingedeeld. (…) De functiewaardering FWG 3.0 was een algemene, voor de verpleeg- en verzorgingshuizen, algemeen psychiatrisch instellingen, verslavingszorg, Riagg's en andere GGZ-instellingen, gehandicaptenzorg, de ziekenhuizen en dagverblijven en huizen voor gehandicapten, en verplichte operatie. Elke functie binnen deze instellingen en organisatie is opnieuw beoordeeld op basis van gelijke maatstaven. De medewerkers zijn niet opnieuw beoordeeld, wel is onderzocht of hun functie, gelet op de functie-inhoud en verantwoordelijkheden, gedifferentieerd naar ervaringsjaren, correct was ingeschaald”. (cursief: ktr) 5.5. Op grond van deze informatie wordt aangenomen dat - in tegenstelling tot hetgeen PGGM bepleit - de functie(her)waardering voor alle functies in de zorg heeft plaats gevonden op basis van objectieve, niet persoonsgebonden kenmerken of eigenschappen. Het in artikel 8 van de CAO Ziekenhuizen 1999-2001 vastgelegde minimum voor 55+ers vormt, anders dan PGGM stelt, niet een dusdanige geïndividualiseerde omstandigheid, dat deze tot een ander oordeel moet leiden. Met [eiser] is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de salarisverhoging als gevolg van de invoering van FWG 3.0 in de gezondheidszorg, aangemerkt dient te worden als een algemene salariswijziging als bedoeld in artikel 6 lid 9 sub b van het pensioenreglement. 5.6. In het geval de salarisverhoging als gevolg van FWG 3.0 beschouwd dient te worden als een algemene salariswijziging, stelt PGGM dat een andere uitleg tot onaanvaardbare rechtsgevolgen leidt. Per saldo zou dit betekenen dat [eiser] substantieel meer pensioenaanspraken verkrijgt, dan aansluit bij zijn premiebetaling. Dit past - aldus PGGM - niet bij het solidariteitsbeginsel. 5.7. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat het meewegen van de salarisverhoging als gevolg van FWG 3.0 tot slechts een geringe verhoging van € 361,76 per jaar leidt. PGGM heeft - hoewel daartoe nog gelegenheid te hebben gehad - dit niet weersproken. Het lag echter wel op haar weg om haar stelling dat het meenemen van de salarisverhoging als gevolg van FWG 3.0. leidt tot ‘substantieel meer pensioenaanspraak van [eiser] nader te onderbouwen. Nu PGGM dit heeft nagelaten, wordt haar verweer op dit punt als onvoldoende feitelijk onderbouwd, verworpen. 5.8. Voorts stelt PGGM dat een andere dan de door haar voorgestane uitleg van ‘algemene salariswijziging’ van grote invloed is op de uitvoering van de pensioenregeling. PGGM stelt dat zij in dit geval voor elke deelnemer waarbij dit speelt een ‘eigen’ percentage dient te bepalen, waarbij de knipbepaling zou moeten worden toegepast. Bij een bestand van meer dan 1 miljoen deelnemers is dit - aldus PGGM - geen reële optie. 5.9. De verplichting om voor elke deelnemer een eigen percentage te bepalen ligt reeds in het reglement ( in het bijzonder in de knipregeling zelf) besloten. Immers, bij de overige salarisverhogingen moet al individueel beoordeeld worden of de stijging niet hoger is dan 5% of de daling meer dan 2,5%, om vervolgens per individu de pensioengrondslag te herzien. De uitvoerbaarheidproblemen zijn dan ook niet zo zeer gerelateerd aan de uitleg van het begrip ‘algemene salariswijziging’ als wel aan het pensioenreglement zelf. Nu PGGM geen andere feiten heeft gesteld, die indien juist, leiden tot de conclusie dat het pensioenreglement door de thans voorgestane uitleg onuitvoerbaar wordt, wordt ook dit verweer als onvoldoende feitelijk onderbouwd verworpen. 5.10. Ten slotte stelt PGGM dat de vaste lijn van de Commissie van Beroep is dat een salariswijziging ten gevolge van functieherwaardering geen algemene salariswijziging is. 5.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot FWG 3.0 en de invulling van het begrip ‘algemene salariswijziging’, verdient deze ‘vaste lijn’ van de Commissie van Beroep geen navolging. Conclusie 5.11. Nu de salariswijziging ten gevolge van de invoering van FWG 3.0 aangemerkt dient te worden als een algemene salariswijziging, heeft PGGM de pensioengrondslag niet correct vastgesteld. [eiser] heeft achter 13. van de dagvaarding berekend dat de pensioengrondslag voor het pensioen van [eiser] over de periode 1 januari 1988 tot 1 januari 2004 bij een juiste toepassing van de knipbepaling € 39.953,57 dient te zijn. 5.12. PGGM heeft deze berekening bij gebrek aan wetenschap betwist. 5.13. Dit verweer kan PGGM niet baten. PGGM is immers de professionele partij in deze, die in staat moet worden geacht om een berekening te maken van de pensioengrondslag van [eiser], voor het geval de salarisverhoging ten gevolge van de functieherwaardering meegenomen dient te worden bij de berekening van de pensioengrondslag. Alle salarisgegevens waren bekend bij PGGM en de kantonrechter vermag dan ook niet in te zien, waarom PGGM niet in staat zou kunnen zijn om de door [eiser] overgelegde berekening te controleren. 5.14. Nu wegens het ontbreken van een gemotiveerde betwisting aangenomen dient te worden dat de door [eiser] vermelde berekeningsgrondslag van € 39.953,57 over de periode 1 januari 1988 tot 1 januari 2004 juist is, wordt het sub a in het petitum van de dagvaarding gevorderde toegewezen. Het gevorderde sub b en c van het petitum van de dagvaarding worden eveneens toegewezen, omdat deze toewijzing voortvloeit uit de toewijzing van het sub a gevorderde. 5.15. Gelet op de uitkomst van dit geschil, wordt PGGM in de kosten van de procedure veroordeeld. 6. De beslissing De kantonrechter veroordeelt PGGM I. om de pensioenuitkering van [eiser] opnieuw te berekenen, op basis van een berekeningsgrondslag van € 39.953,57 over de periode 1 januari 1988 tot 1 januari 2004 en wel binnen twee weken na betekening van dit vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat PGGM hiermee in gebreke blijft; II. om aan [eiser] het verschil te betalen in pensioenuitkering tussen de sinds 1 augustus 2006 betaalde bedragen en de op basis van de herberekening verschuldigde pensioenuitkering; III. de uit de herberekening resulterende pensioenuitkering maandelijks aan [eiser] te blijven betalen zolang de pensioenaanspraak [eiser] voortduurt; IV. in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.283,41, waarvan € 199.00 vast recht, € 84,31 explootkosten en € 1.000,00 voor salaris gemachtigde. V. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.